Dokter Bakker (Hans Teeuwen en Gummbah, 4/8/2003)
Waldemar Klensdecker was vierendertig of vijfendertig toen hij om half vier ‘s nachts in de wachtkamer van dokter Bakker de National Geographic zat te lezen. Hij had de dokter al een half jaar daarvoor gebeld omdat er allemaal zweren op zijn rug zaten en deze had gezegd: “Dat klinkt niet al te best, meneer Klensdecker, komt u over een half jaar maar eens als de wiedeweerga deze kant op. Laten we zeggen om drie uur ‘s nachts, dan is het lekker rustig, denk ik.”

Waldemar had nog wel gevraagd of hij niet wat eerder kon komen, maar toen begon dokter Bakker keihard te lachen en gilde hij met een heel hoog stemmetje: “Ha ha ha. Eerder? Eerder komen? Ha ha ha. Dat zou je wel willen, hè, stoute vent. Dokter Bakker in zijn blote kont! Ha ha ha. Ik heb jou door, dekselse knaap dat je daar staat met je zweren op je rug. Ha ha ha. Zweren, zegt-ie, een keiharde piemel zul je bedoelen! Ha ha ha. Neen, beste man, daar komt niks van in.” En na een korte stilte, weer met zijn eigen stem: “Grapje! Nee hoor, prima, komt u morgen maar. Ik verwacht u morgenochtend om tien uur.”

Maar toen Waldemar hem bedankte, veranderde dokter wederom van toon: “Ik zie u over een half jaar, meneer Kakdrukker, en geen seconde eerder. Wat zullen we nou krijgen!” En verbrak de verbinding. In het half jaar dat sindsdien verstreek, was Waldemar zich steeds slechter gaan voelen. De zweren bedekten inmiddels zijn hele lichaam. Hij had nog wel een paar keer gebeld om te vragen of hij toch niet wat eerder kon komen, maar dokter Bakker gaf geen krimp: “Afspraak is afspraak, meneer Klensdecker.”

Waldemar zat nu drie kwartier in de wachtkamer en had nog geen mens gezien. De voordeur van dokter Bakkers praktijk, in het centrum van Amersfoort, stond wagenwijd open en de stoel van Ria, de doktersassistente, was leeg. In de wachtkamer stond slechts één stoel, maar dat was dan ook een echte Rietveld, tenminste dat beweerde dokter Bakker bij hoog en laag. Diverse deskundigen waren absoluut zeker van het tegendeel, maar dat was volgens de dokter ‘pure jaloezie’. Aan de muur tegenover de stoel hing een gigantisch schilderij, geschilderd door de dokter zelf, waarop Ria, in politie-uniform op een skippybal zittend, lachend naar een flesje bier op een paaltje wijst. Verder was de ruimte leeg.

Plotseling vloog de deur van de dokterskamer open en sprong dokter Bakker de wachtkamer in. Hij landde precies een meter voor de ‘Rietveldstoel’, waar hij een paar seconden stokstijf bleef staan. Toen draaide de dokter zijn hoofd een kwartslag in de richting van Waldemar en verscheen er een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. “Goedenacht, dokter”, zei Waldemar, maar dokter Bakker reageerde niet. Hij bleef Waldemar vol verbazing aanstaren. Een volle minuut lang. Toen verstrakte zijn gezicht en begon hij aan een uiterst trage moonwalk. En na de voltooiing van een zevental cirkelvormige banen stond hij tenslotte een halve meter voor de ‘Rietveldstoel’, zakte door de knieën en bracht zijn gezicht vlakbij dat van Waldemar. “Ja, ja”, zei hij, “Nou in één keer wel.” “Wat?”, vroeg Waldemar.

“Helemaal niet!”, schreeuwde dokter Bakker die ineens woedend werd. “Jij houdt je brutale mond en jij gaat nu eens een keer naar mij luistern, vriend!” Even was het stil, toen begon de dokter met half toegeknepen ogen tamelijk hard te zingen: “Yesterday all my troubles seemed so far away...” ‘The Beatles’, dacht Waldemar, maar dat durfde hij niet te zeggen. De dokter zong door, steeds harder en steeds hoger: “Now I long for...:. Even haalde hij adem, toen brulde hij, vlakbij het oor van Waldemar, met alle kracht die in hem was: “YES-TER-DAAAAAAAAY!!!!”

Het werd zwart voor Waldemars ogen, zijn oren piepten en hij viel bijna flauw. Toen greep dokter Bakker hem bij de arm en sleurde hem uit de stoel, smeet hem ruggelings op de grond en ging bovenop hem zitten. “En nu is het godverdomme afgelopen!”, schreeuwde hij, “Je lijkt wel een oud wijf!” Hij bracht zijn gezicht vlakbij dat van Waldemar en probeerde zijn tong in diens neus te duwen. Waldemar draaide paniekerig met zijn hoofd teneinde aan de tong te ontsnappen, maar dokter Bakker hield vol. “Rustig maar, liefje”, teemde hij, “Rustig maar. Ik ben het. Je vriend, de dokter, laat me maar begaan, dat is toch het beste.” Maar Waldemar was bang, doodsbang, omdat hij niet goed begreep wat dokter Bakker allemaal aan het doen was en probeerde hem uit alle macht van zich af te duwen. Er ontstond een minutenlange worsteling waarbij dokter Bakker er niet in slaagde zijn tong in een van Waldemars neusgaten te stoppen en tenslotte op moest geven. Hij stond kwaad op en zei hijgend: “Ja, zo kan ik niet werken. Rot maar op. Hup. Wegwezen. Mijn wachtkamer uit!”

Waldemar rende naar buiten. Hij rende en rende tot hij drie uur later bij zijn woning was. Buiten adem opende hij de deur, strompelde naar boven, de badkamer in, kleedde zich moeizaam uit en zag dat zijn zweren verdwenen waren. Het was dokter Bakker weer gelukt!
(< Ga terug)